Uitvoering van het federaal regeerakkoord en de bestrijding van schuldoverlast: nog werk aan de winkel

29 maart 2024

Het federaal regeerakkoord voor deze legislatuur vermeldt specifiek over de strijd tegen schuldoverlast (p. 28 en 50):

 “De collectieve schuldenregeling (inclusief de rol van de OCMW’s) wordt geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig. Ethische schuldbemiddeling wordt gepromoot (…)

In de strijd tegen overmatige schuldenlast neemt de regering maatregelen om de kosten verbonden aan gerechtelijke en minnelijke schuldinvordering te reduceren. Het gaat om zowel kosten verbonden aan de tussenkomst van de professionele invorderaar als kosten verbonden aan de procedure zelf (…)

De collectieve schuldenregeling wordt geëvalueerd en bijgestuurd waar nodig. Voor de eerste herinnering bij een onbetaalde factuur worden geen kosten aangerekend.

Vooralsnog zijn die beloofde hervormingen nog niet gerealiseerd.

Wel is de minnelijke invordering van consumentenschulden volledig herzien (door de invoeging van boek XIX in het WER met o.a. het principe dat een eerste herinnering kosteloos is) (Lees ook: Boek XIX WER ‘Schulden van de consument’ in werking). 

Ook de lijst van goederen die niet vatbaar zijn voor beslag is geüpdatet (toevoeging van computer, smartphone en toestellen nodig  voor een internetverbinding) (Lees ook: Wat betekent de update van de lijst met onbeslagbare goederen van 30 maart in de praktijk?).

Het is evenwel nog wachten op:

  1. een hervorming van de collectieve schuldenregeling
  2. de promotie van minnelijke schuldbemiddeling
  3. de reductie van kosten van gerechtelijke invordering

 

Hervorming collectieve schuldenregeling

We gaan ervan uit dat met deze hervorming een ‘inhoudelijke’ hervorming bedoeld werd, en stellen vast dat op dat vlak nog niets gerealiseerd is. De invoering en ingebruikname sinds 2 november 2023 van het Centraal Register Collectieve Schuldenregeling, onder de naam JustRestart, valt daar niet onder. (Lees ook: De hobbelige start van JustRestart)

Er is nochtans veel materiaal voorhanden om hiermee aan de slag te gaan, ook recente input van tijdens deze legislatuur:

Standpunt van SAM

Bij het bijsturen van de huidige procedure collectieve schuldenregeling zou men volgens SAM moeten focussen op deze speerpunten:

  1. Een verkorting van de huidige maximumtermijn van 7 jaar (voor een minnelijke aanzuiveringsregeling) (Lees ook: De ‘Nederlandse collectieve schuldenregeling’ hervormd)
  2. Een betere wettelijke omkadering voor het bepalen van het leefgeld en de definitie van een menswaardig bestaan (in de zin van volwaardig aan de samenleving kunnen participeren)
  3. Betere informatieverstrekking aan en meer opvolging van de schuldenaar en zijn gezin tijdens de procedure
  4. Een toegankelijkere procedure voor beslechting van geschillen tussen schuldenaar en schuldbemiddelaar (over leefgeld en andere kwesties) (zonder dat onmiddellijk een herziening, herroeping of vrijwillige stopzetting in het vizier komt)
  5. Het versoepelen van de toepassing totale kwijtschelding wanneer voorzienbaar is dat schulden niet of amper terugbetaald zullen worden (wat beter ingeschat kan worden naargelang de maximumtermijn korter is) en bepalen wat eventuele begeleidende maatregelen hierbij kunnen zijn en hoe dit opgevolgd moet worden  (cf. het zgn. ‘burgerlijk faillissement’)

Over het bijsturen van de collectieve schuldenregeling circuleerden er al (onderdelen van) wetsontwerpen die alsnog gebruikt kunnen worden om het wetgevend proces ter zake deze legislatuur nog af te ronden.

Betere wettelijke verankering van minnelijke schuldbemiddeling

Met ‘ethische schuldbemiddeling’ wordt wellicht de bestaande minnelijke schuldbemiddeling bedoeld. Hierover is vandaag op federaal niveau weinig geregeld.

Art. I.9, 55° WER bevat een definitie: “schuldbemiddeling : de dienstverlening, met uitsluiting van het sluiten van een kredietovereenkomst, met het oog op het totstandbrengen van een regeling omtrent de wijze van betaling van de schuldenlast die geheel of ten dele uit een of meer kredietovereenkomsten voortvloeit.

En art. VII.115 (en art. VII.147/31) WER bevatten een verbodsbepaling ter zake: “De schuldbemiddeling is verboden, behalve : 1° wanneer zij wordt verricht door een advocaat, een ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van zijn beroep of zijn ambt; 2° wanneer zij wordt verricht door overheidsinstellingen of door particuliere instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend.

Het promoten van deze vorm van bijstand en hulp kan inhouden dat in een federale wet beter en meer gedetailleerd wordt uitgewerkt wat deze dienstverlening (minimaal) kwaliteitsvol inhoudt. Zo zijn de rechten van de schuldenaar gegarandeerd ongeacht bij wie hij hulp zoekt voor zijn schuldenproblematiek: een erkende hulpverleningsinstantie zoals een OCMW of CAW, dan wel een advocaat of gerechtsdeurwaarder. Om een gelijke behandeling te garanderen moet onder meer gedacht worden aan:

  1. voorwaarden om een menswaardig leefgeld te bepalen, rekening houdend met de reële vaste kosten (op jaarbasis) (om de schuldaflossingscapaciteit te berekenen)
  2. de plicht om bijstand te verlenen met het oog op het uitputten van sociale rechten
  3. de plicht voor de minnelijke schuldbemiddelaar om de wettelijkheid van de gevorderde bedragen te controleren
  4. de plicht tot (permanente) opleiding
  5. voorwaarden voor de positie van de bemiddelaar die neutraal en onafhankelijk moet handelen
  6. de eventuele maximale kostprijs
  7. de gegevens en stukken die gedeeld mogen/moeten worden (rekening houdend met AVG-regels en beroepsgeheim)

 

De referentie naar een ‘kredietovereenkomst’ moet hierbij losgelaten worden om te bepalen wat (verboden) minnelijke schuldbemiddeling is. Wel moet behouden blijven dat enkel welbepaalde professionals deze dienstverlening mogen aanbieden, om misbruik van personen in een financieel kwetsbare positie te voorkomen.

Ook hierover is al bestaand materiaal voorhanden om mee aan de slag te gaan:

Bestaand wetsontwerp

Er circuleerde al een wetsontwerp dat alsnog gebruikt kan worden om het wetgevend proces tijdens deze legislatuur nog af te ronden. Het hield vooral een meer uitgebreide beschrijving in van de huidige praktijken (volledig gebaseerd op de ‘vrijwillige medewerking’ van alle actoren). Het gaf evenwel niet meer slagkracht aan de minnelijke schuldbemiddeling zoals SAM aanbeveelt. Dat gebeurt best door:

  1. een bericht van minnelijke schuldbemiddeling’ in het CBB te kunnen aanmaken met een tijdelijk moratorium op gerechtelijke invordering tot gevolg;
  2. de mogelijkheid om naar de rechter stappen om zo nodig een ‘dwangakkoord’ op te leggen wanneer de onredelijke houding van een of meer schuldeisers een oplossing voor de totale schuldenlast onmogelijk dreigt te maken (zie ook nog hierna).

Gerechtelijke invordering: hervorming en kostenvermindering

Bij deze hervorming denkt men in eerste instantie aan een grondige herziening van het koninklijk besluit van 30 november 1976 “tot vaststelling van het tarief voor akten van gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen.

Deze hervorming moet de kosten van gerechtelijke invordering verminderen, maar er ook voor zorgen dat het tarief aangepast wordt aan de moderne tijd, en dat het vooral ook meer transparantie (en controleerbaarheid) biedt.

Een quick win is hierbij een reductie of afschaffing van fiscale lasten op daden van gerechtelijke invordering (die tot 43,60% van de kosten van een akte van een gerechtsdeurwaarder uitmaken).

Reguleren van bepaalde praktijken

Daarnaast gaat dit ook over het reguleren van bepaalde praktijken die aanleiding kunnen geven tot een (oneindig) oplopen van (nutteloze) kosten.

Enkele voorbeelden:

  1. Verbied het ‘oneigenlijk pressiebeslag’ als een schuldenaar (een inkomen heeft dat niet voor beslag vatbaar is en) enkel voor beslag vatbare goederen heeft van zo weinig waarde dat ze de kosten van het beslag noch de kosten van de procedure van openbare verkoop ervan kunnen dekken. De opmaak van een PV-niet bevinding wordt dan verplicht.
  2. Moedig aan of verplicht om voor schulden van particulieren gebruik te maken van het gemeengemaakt beslag: de tweede, derde … optredende gerechtsdeurwaarder kan dan gebruik maken van een PV-beslag van de eerste gerechtsdeurwaarder of hoogstens een  PV-beslag bij uitbreiding en vergelijking opmaken. Of voer zelfs een collectief beslag in: één gerechtsdeurwaarder treedt dan op namens alle schuldeisers (die tot gedwongen uitvoering zijn overgegaan).
  3. Optimaliseer het gebruik van het CBB. Ook dat kan een rol spelen, bv. door te bepalen welk gevolg gegeven moet worden wanneer een gerechtsdeurwaarder vóór een dagvaarding of geplande beslaglegging in het CBB een actief ‘bericht collectieve schuldenregeling’ vaststelt (of een ‘bericht van minnelijke schuldbemiddeling’).

Ook hierover is al veel materiaal voorhanden om mee aan de slag te gaan:

SAM heeft geen zicht op ontwerpen voor de aanpassing van het KB van 1976. Wel bestaan er over het bijsturen tot verbieden van bepaalde praktijken van gerechtelijke invordering (onderdelen van) wetsontwerpen, die alsnog gebruikt zouden kunnen worden om het wetgevend proces ter zake deze legislatuur nog af te ronden.

Focus nodig: kies niet voor totaal nieuwe initiatieven

Sommige punten uit het regeerakkoord werden in eenzelfde wetsontwerp gekoppeld aan totaal  ‘nieuwe’ voorstellen en initiatieven. Dat heeft het wetgevend proces over bovenstaande onderwerpen wellicht mee vertraagd. Die (politieke) koppeling was volgens SAM onnodig en niet verantwoord.

Het ging meer bepaald over:

  1. Een wetsontwerp waarin bepalingen over een hervorming van de gerechtelijke invordering, gekoppeld werd aan de invoering van een IOS b2C procedure voor zogenaamde onbetwiste consumentenschulden
  2. Een wetsontwerp dat bepalingen over een hervorming van de collectieve schuldenregeling koppelde aan de invoering van een nieuwe gerechtelijke procedure schuldsanering/schuldafbouw

Deze nieuwe voorstellen waren niet ‘beloofd’ in het federaal regeerakkoord. We zien ook veel inhoudelijke bezwaren bij deze voorstellen. We bespreken er hier alvast enkele :

  1. Een IOS B2C procedure voor zogenaamde onbetwiste consumentenschulden

Geen goed idee

Dit is principieel een slecht idee, zelfs met ‘consumentvriendelijke’ aanpassingen aan de gelijkaardige procedure in relaties tussen ondernemingen. Het vergemakkelijkt en normaliseert te veel de overschakeling van minnelijke invordering naar gerechtelijke invordering, met inzet van dure dwangmaatregelen. Minnelijke invordering en oplossingen moeten maatschappelijk de voorkeur krijgen.
Bovendien moet actiever – al tijdens de fase van minnelijke invordering – ingezet worden op (vroeg)detectie van schuldproblemen, onder andere door aangepaste communicatie en outreachend handelen. Stilzwijgen van een consument betekent vaak niet dat hij niet ‘wil’ betalen, zeker niet als hij al (ernstige) financiële problemen heeft en zich in ‘overlevingsmodus’ bevindt.

Ongewenste explosie

Deze procedure zal niet louter een alternatief zijn voor de jaarlijks ongeveer 200.000 verstekvonnissen, maar aanleiding kunnen geven tot een ongewenste explosie van uitvoerbare titels (+500.000?). En zo ook tot duurdere gerechtelijke invordering, met inzet van dwangmaatregelen zoals beslaglegging, ook bij personen en gezinnen in een financieel kwetsbare positie.
Een eventuele nieuwe, minder dure procedure voor consumentenschulden mag ook geen afbreuk doen aan de normale en in principe tegensprekelijke wijze van procedurevoering voor een rechtbank. Er kan dan verder gedacht worden aan:

  • de (gedeeltelijke) digitalisering van deze procedures
  • het gebruik van een goedkoper (elektronisch) verzoekschrift om deze zaken voor de rechter te brengen, …
  • maar ook aan de explicitering bij wet wat de rechtbank dan ambtshalve moet onderzoeken i.vm. mogelijke schendingen van consumentenrechten (cf. feit dat een consumentenschuld niet ‘betwist’ werd, niet betekent dat ze niet ‘betwistbaar’ is) (in overeenstemming met rechtspraak van het Europees Hof van Justitie),
  • het vergemakkelijken voor de consument om (online) afbetalingsfaciliteiten aan te vragen (zonder naar de zitting te moeten komen)
  • tot zelfs een ‘huisbezoek’ (door een gerechtsdeurwaarder) indien uit de gegevens van het CBB een vermoeden van schuldoverlast kan afgeleid worden, …
  • en tot slot een vermindering van de gerechtskosten an sich.

De eventuele optie van ‘gemakkelijker en goedkoper’ procederen moet verder ook op een gelijkwaardige manier opengesteld worden voor de consument wanneer die een onderneming voor de rechter wil brengen die zijn rechten schond.

Zie hierover ook:

  1. Een nieuwe gerechtelijke procedure schuldsanering/schuldafbouw

Geen goed idee

Ook dit is een slecht idee voor alle mogelijke situaties van schuldoverlast die niet voor een collectieve schuldenregeling in aanmerking komen, dus ook mogelijk voor heel geringe betalingsproblemen.

Voor de consument en voor schuldeisers wordt een onduidelijkheid tot zelfs ‘concurrentie’ gecreëerd tussen deze nieuwe procedure  en de collectieve schuldenregeling of de minnelijke schuldbemiddeling. Er wordt geen drempel bepaald om gebruik te maken van de nieuwe procedure (bv. aantonen dat een poging tot minnelijke schuldbemiddeling mislukte, een minimale omvang van de schuldenlast, …). Dat laatste druist ook in tegen het principe dat men de zaken eerst minnelijk, buitengerechtelijk en op de minst ingrijpende wijze en minst dure manier moet (proberen) op te lossen.  

Verder zal de ‘keuze’ hierbij vaak niet door de schuldenaar gemaakt kunnen worden, als bepaalde actoren enkel nog deze oplossing aanbieden voor ook geringere schuldproblematieken. Denk hierbij aan advocaten en gerechtsdeurwaarders die al gelijkaardige wetsvoorstellen lanceerden zoals de procedure schuldcoaching en de procedure schuldcentralisatie en betaalbegeleiding (die de weg openleggen  naar een ‘schuldbemiddelingsindustrie’ naast de al bestaande ‘schuldinvorderingsindustrie’). Zo kan deze procedure ook een ‘uitholling’ van de minnelijke schuldbemiddeling tot gevolg hebben, die nochtans al meer dan dertig jaar haar nut heeft bewezen.

Overbodig

Een nieuwe gerechtelijke procedure is ook overbodig: bestaande nadelen van de minnelijke schuldbemiddeling en de collectieve schuldenregeling kunnen opgevangen worden door de minnelijke schuldbemiddeling wettelijk te verankeren én ze slagkrachtiger te maken door punctuele wetsaanpassingen.  Ook hoeft  dan niet altijd het gerechtelijk apparaat ingezet te worden voor soms heel geringe schuldenproblematieken. Het gaat dan om:

  • de mogelijkheid om in het CBB een ‘bericht van minnelijke schuldbemiddeling’ aan te maken waardoor de gerechtelijke invordering tijdelijk gestaakt moet worden (met verzetsmogelijkheid voor de schuldeiser bij vermoeden van misbruik);
  • bij niet-medewerking door een schuldeiser, die bepaalde stukken niet overhandigt of redelijke afbetaalvoorstellen weigert: de mogelijkheid om dit aan de rechter voor te leggen die ter zake o.m. een betalingsregeling kan opleggen (met inachtneming van het gehele dossier en de totale schuldenlast, en met recht van wederwoord voor de betrokken schuldeisers). De ‘normale’ gang van zaken blijft daarbij dat de schuldenlast geheel buitengerechtelijk en minnelijk wordt opgelost en dat van deze optie geen gebruik wordt gemaakt..

 Lees hiervoor ook

Onze voorstellen aan het beleid

Omwille van de vertrouwelijkheid bij adviesverstrekking aan de bevoegde kabinetten kunnen we hier (nog) niet in detail treden over de inhoud van al de voorstellen en wetsontwerpen. Het weze wel duidelijk dat de genoemde (politieke) koppeling van dossiers deze adviesverstrekking en besluitvorming niet versimpelde.

In grote lijnen kwam en komt het advies van SAM hierop neer:

  1. Voer de al voorziene hervorming van de  gerechtelijke invordering  (met kleine aanpassingen) door en schrap het aspect IOS B2C procedure voor zogenaamde onbetwiste consumentenschulden.
  2. Voer de al voorziene hervorming (met kleine aanpassingen) van de collectieve schuldenregeling door en schrap het aspect invoering van een nieuwe gerechtelijke procedure schuldsanering/schuldafbouw.
  3. Veranker wettelijk de minnelijke schuldbemiddeling en maak ze slagkrachtiger.

Hiermee rekening houdend en wetende dat er ter zake dus al ‘teksten’ circuleren waarvan gebruikgemaakt kan worden, hopen we dat de beloofde hervormingen alsnog deze legislatuur door de federale regering gerealiseerd kunnen worden.