Gerechtskosten ‘in’ of ‘van’ de boedel?

18 maart 2021
factuur_vergrootglas_kleinelettertjes

Vraag aan de helpdesk

De juridische helpdesk van SAM geeft advies op maat aan budget- en schuldhulpverleners. We behandelen hier regelmatig een vraag die we voorgelegd kregen.

Deze week: Er wordt een vonnis uitgesproken tegen mijn cliënt na de opstart van een collectieve schuldenregeling. Vallen de gerechtskosten onder de afbetalingsregeling? Met andere woorden: zijn ze een schuld ín of van de boedel?

Ons antwoord:

Sinds 2015 moet er geen rolrecht meer voorgeschoten worden wanneer een procedure wordt ingeleid. De rechter beslist in zijn vonnis welke van de partijen de gerechtskosten moet betalen. Op dat moment wordt die kost pas opeisbaar (art. 269/2 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, vervangen bij de wet van 14 oktober 2018).

 “Het recht wordt opeisbaar op de datum van het vonnis”: uit die bewoordingen van de wettekst kan je wel afleiden dat het recht vooraf al 'latent' bestaat, namelijk vanaf de inleiding van de vordering. Maar op dat ogenblik staat niet vast wie de schuldenaar is/zal worden, en voor welk bedrag. In die zin gaat het niet om een vaststaande schuld - tot de datum van het vonnis.  

We stellen daarom voorop dat de schuld ontstaan is na de toelaatbaarheid.

Het gaat dus om ‘boedelschulden’ of ’schulden van de boedel’: schulden die ontstaan tijdens de collectieve schuldenregeling en die kaderen in het normale vermogensbeheer, of die met toestemming van de schuldbemiddelingsrechter zijn aangegaan (zie Handboek SB VI. Collectieve schuldenregeling, Hoofdstuk 3, punt 6.8.) . Die schulden zijn niet onderworpen aan de samenloop (vallen niet in afbetalingsregeling van de collectieve) en moeten bij voorrang betaald worden. Als dat niet zo was, zou niemand nog een contract willen afsluiten met een schuldenaar in collectieve schuldenregeling.

 

(Foto Mohamed Hassan via Pixabay)